DE AANZIENLIJKSTE MANNEN IN DAT LAND', althans dat zei hij toen hij aan 't eind van de 9de eeuw in Zuid-England sprak met koning Alfred!? De koning was er altijd voor te vinden òm mèt vréémdelingen te spréken díe vréémde uithoeken v/d wereld kenden èn Òttàr nàm wàlrùstànden voor hèm méé, misschien als typisch voorbeeld van mogelijke hàndelswaar, misschien ook als betáling voor zijn bescherming, òf GEWÓÓN als geschènk: 'n forméle, hòffelijke gèste 'àlsvanóuds'?! 't Staat wel vast dàt hij een soort koopman was, omdat hij tijdens zijn reizen handelscentra aandeed, zoals de nederzetting KAUPANG in het zuiden van Noorwegen.
Hij beantwoordde de vragen van Alfred, lègde ÚIT wíe híj wàs èn wáár hij vandáán kwàm, èn zíjn antwoorden wèrden òpgeschreven èn òpgenómen in de door Alfred geïnstigeerde vertáling van HISTORIAE ADVERSUM PAGANOS v/d 5de-eeuwse geschiedschrijver & geo-graaf OROSIUS.
DÁÁRDÓÓR WÉTEN WE dàt Òttàr meer wìlde dàn tàmme dieren bezat: 600 'onverkochte' rendieren, die hij hield voor 't vlees èn de húiden. Zès rendieren vóerden de rondzwervende kudde áán èn werden er ìngezèt àls lòkdieren bij de jàcht op wìlde rèn-dieren! 'Hij had echter niet meer dan 20 koeien, 20 schapen & 20 varkens, & voor 't kleine beetje plóegwerk dat hij deed gebruikte híj páárden!' Voor zuiderlingen was dàt al iets verbázends: zij ploegden nog met òssen!
Hij zei dat hij 'van alle Noormannen 't verst in het Noorden woonde', bij de Westzee, in de verre kuststreek die wij kennen als Hålogaland, & hoewel hij daar geen melding van maakte, misschien omdat 't in zijn ogen zó vanzelfsprekend was, lag zijn woonplaats dichtbij 't paaigebied v/d kabeljauw die hem gedurende de barre wintermaanden tot voedsel zal hebben gediend? Tijdens díe lànge winternachten kwam 't licht van walvistraan uit de langs de kust gelegen putten waarin walvissen uitgekookt werd, mogelijk door de SAMEN, die al jagend met hun kudden langs de kust trokken!
Zijn Rijkdom stoelde voor een belangrijk deel op diezelfde nomadenstammen: zijn bezittingen bestonden uit huiden, bòtten & véren ('n aanduiding voor dons), kleding van marter- & otterbont (dat in 't Zuiden driemaal zoveel opbracht als sabelbont) èn schéépstouw dat is vervaardigd uit walrussenhuid! Wat betreft de landbouw zoals men die in 't Zuiden kende, zei hij dat in het Noorden, op de grens van het gebied waar tarwe nog kàn gedijen, het land 'dat begraasd of geploegd kan worden, nabij de zee ligt, maar desondanks wel op sommige plaatsen erg rotsachtig is, & dat in het Oosten ruige heuvels liggen, die parallel lopen met 't bewoonde land'!