Hoofdstuk 1

I
Andreas zei het als eerste: er is sneeuw in de lucht. Ik ademde diep in en wist dat hij gelijk had. Die ochtend was de lucht nog kraakhelder geweest en van het soort ijskoud blauw dat men normaal alleen zag op schilderijen en prenten, maar gedurende de dag was het blauw steeds grauwer geworden, tot het volledig vervangen was door een laaghangend donker wolkendek dat ons gedurende de rest van de dag vergezelde op onze reis. De herfstige duisternis die vanaf de middag over ons hing leek het leven verdreven te hebben uit het gebied waardoor wij liepen: geen vogel liet zich horen en geen mens liet zich zien. Zelfs op de velden waren geen boerenknechten te bekennen. Het hooiseizoen was voorbij, en de velden lagen er stil en verlaten bij. Zelfs mijn reisgezel, die mij de afgelopen dagen constant voorzien had van ongevraagd vermaak door middel van een reeks sterke verhalen waarvan ik vermoedde dat nog geen tiende enige betrekking had op de werkelijkheid, deed er inmiddels al uren het zwijgen toe.

Voor mijn vertrek uit Neurenberg enkele dagen geleden, had ik vooruitgekeken naar de tocht door deze streek, die bekend stond als ruig, maar van grote schoonheid. Ongetwijfeld bezaten de wouden en valleien van Franken hun charmes in het voorjaar of in de zomer, maar op deze herfstige, kille dag, joegen zij mij vooral angst aan, en verlangde ik meer dan naar wat dan ook naar een herberg of hoeve om te schuilen voor het oprukkende duister. De wind was guur en onberekenbaar, en overviel ons soms vrij plots zodra wij een heuvel of klif passeerden. Het water in de rivieren was grijs en wat de uitgestrekte wouden verborgen onder hun inktzwart gebladerte kon ik slechts raden.

“Er is sneeuw in de lucht”, herhaalde Andreas zijn eerdere opmerking, “geen twijfel over mogelijk.” Ik knikte bedachtzaam, terwijl ik de kraag van mijn zware overjas iets omlaag trok en nog een keer de koude lucht inademde. Het stak mij pijnlijk in mijn longen en er ging een rilling door mij heen. Nee, een nacht in de open lucht onder deze wolken die zich elk moment konden openen boven ons keek ik bepaald niet naar vooruit. Ik keek zijdelings naar Andreas, maar hij keek stug vooruit, de lach was inmiddels ook van zich gezicht verdwenen, en hij leek te turen in de verte, op zoek naar iets. Hij wees in de verte, naar een beboste heuvel, waarvan de top al begon te verdwijnen in de wolken.

“Jij hebt jonge ogen, vertel, zie jij ook een toren achter die heuvel?”

Ik keek in de richting waarin hij wees, maar zag enkel een grijze sluier over de donkere berg hangen.

“Ik ben misschien jong naar jouw maatstaven, maar mijn ogen zullen verpest zijn door jarenlang turen naar boeken en manuscripten, want ik zie niets.”

Hij lachte. “Mijn zintuigen bedriegen mij zelden, er is een dorp in de buurt. Zie, ruik je niet reeds de geur van houtvuren en bier?” Hij knipoogde naar mij.

Ik haalde nog eens diep adem en rook nu ook ver weg de onmiskenbare zoete geur van een houtvuur, meegedragen op de koude mistige lucht.

“Onze liever Heer heeft je wellicht gezegend met een speciaal orgaan voor het opspeuren van bier wat ik niet heb, maar je hebt gelijk, ik ruik vuur.”

Onze neus en de weg volgend doemde al snel uit de wolken een stad op. Een stad waarvan ik nu weet dat het Mühlbrück heet, maar die mij toen nog totaal onbekend was. Het was een aanzienlijk stadje, gelegen op een glooiende heuvel naast de rivier de Altmühl. De stadsmuur moest ooit indrukwekkend zijn geweest, maar was duidelijk in verval en toonde de sporen van een langdurig beleg. Boven de muren staken een drietal kerktorens uit en een veelvoud aan rookpluimen, die door de wind als een visnet over de omgeving lagen. Tegen de tijd dat we bij de stadspoort aankwamen begonnen de eerste sneeuwvlokken al te vallen.
20 aug 2022 - meld ongepast verhaal
Weet je zeker dat je dit verhaal wilt rapporteren? Ja | Nee
Profielfoto van Wolfe Tone
Wolfe Tone, man, 38 jaar
   
Log in om een reactie te plaatsen.   vorige volgende