11tsodb298 vanuit eenvoudige liefde spreekt Mat.!
[DIE BEELDREDE OOK IN MAT 25:31-46]
DE GEZEGENDEN VAN DE VADER/DE MOEDER/HET KIND/DE GEEST, DIE KUNNEN INGAAN IN HET 'HEMELS KONINKRIJK G DS',
ZIJN MENSEN DIE 'VAN NIETS WETEN' DIE ZICH VAN NIETS ONNODIGS BEWÙST ZIJN? ZE HEBBEN NIET EERST NIEUWSGIERIG ÒF WANTROUWIG OM ZICH HEEN GEKEKEN ÒF HÙN DÀDEN WEL OF NIET GEZÍEN WERDEN, MAAR HEBBEN IN ALLE EENVOUD GEHANDELD!
Ze hebben ook niet gedacht hóe ze de Masjiach góed konden dóen: hebben eigenlijk helemaal nu niet aan hem gedacht & zeker ook niet op beloning gehoopt?
Hùn rechterhand heeft gehandeld zònder dàt de lìnker 't wìst! De Mensenzoon zegt tot hèn: "JÙLLIE hèbben mij te eten gegeven toen ik honger had, gehuisvest toen ik vreemdeling was, gekleed toen ik naakt was & op-gezòcht toen ik zìek was!" En zíj àntwoorden: "WANNEER DAN? We wéten van niets! We hebben JÓU nog nóóit zó gezíen?!" Dàn zègt 'r die Mensenzoon: "JÙLLIE HÈBBEN DÀT AAN MIJN MINSTE BROEDERS EN ZUSTERS GEDAAN, AAN DE KLEINEN ÈN GERÌNGEN, ARMEN, DORSTIGEN EN HONGERIGEN ... èn dùs hèbben JÙLLIE dàt MÍJ gedaan, want ònder hèn BÈN ÌK thúis, tòt díe categorie behóór óók ÌK!"
Totaal verwonderd, verbaasd èn sprakeloos tréden zij HÈT Ríjk bìnnen: ze hadden 't nooit gedàcht want ze hèbben eenvoudig uit liefde gehandeld! Ze hèbben nóóit gedàcht aan belóning èn júist dááròm mógen ze als genadige toegift 'zomaar' ingaan ìn HÈT hemels G ds-Ríjk! Díe eenvoud, díe èchte mìlddádigheid, díe LÍEFDE òm níet bedóelt Yesj ook in zijn Bergveldredes van díe jaren i/d eerste helft van 'de eerste eeuw'?!
Díe hèrkènning vàn dé Héér ÌS àltíjd 'n wònderlijke verrassing, ònverwàcht èn ònverdíend! We moeten dus wel goed in de gaten hebben, dàt de héle rélígie hìer dóór Yesjoea 'ondermíjnd' wordt: de religieuze mens dènkt altijd aan z'n verhouding tòt 'n Gòd: ÌS àltíjd drùk bézig om Gòd te bewèrken mèt zíjn 'erediensten', z'n òfferandes, z'n 'goede werken', z'n aalmoezen, bìdden, vasten & smóezen? Wànt God is voor hèm àltíjd dùbbelzìnnig, 'n mènging van tegenstrijdigheden, aantrèkkend/àfstótend, huiveringwekkend & fascinerend [Rudolf Otto]! En daarom is 't ook dat altijd maar weer permanent met god doende & druk in de weer is: HIJ moet immers (hàlf)zàcht worden gemáákt, vriendelijk gestèmd, bloederig verzóend èn HÈT Éëuwig Héil moet jij van Hèm ontvàngen? Jij moet je dus ook daarvoor krampachtig 'waardig blijven (òp)máken' door dìt èn dàt èn nòg véél méér àlsmaar wéér te blíjven dóen & blijven vrezen!
Maar YÈSJ zegt: je moet niet aan god denken, maar eenvoudig wáár láten zíjn dàt G d góed ÌS èn JÓU líefhééft om van daaruit vrij èn ònbezwaard te LÉVEN; je moet díe LÍEFDE dóórgeven & eenvoudig liefhebben want dàt ÌS genóeg om niet om je heen te blijven kijken naar mensen of naar god tot je er helemaal Tureluurs & Piggelmees van bent geworden als Zwarte Zwadderneel met toegeknepen keel!
Asih, man, 80 jaar
Log in om een reactie te plaatsen.
vorige
volgende