De grote onverschilligheid

Een boek ter hand te nemen, mij aan mijn bureau zittend slechts te richten op deze taak, en er uren achtereen plezier in weten te scheppen; het is een bezigheid die me sinds jaren niet meer kan bevangen. Het is niet zo, dat ik er een punt van maakte om stapels boeken te lezen. Ik las namelijk erg traag, zó traag, dat de gemiddelde medescholier twee boeken uitgelezen had, waar ik slechts op de helft was van het eerste. Ik besteedde aandacht aan het lexicon van de schrijver, de zorgvuldige opbouw van de zinnen, de sfeer die het verhaal droeg. Als ik de laatste zin van het boek gelezen had, dan wist ik niet enkel de strekking van het verhaal te vertellen, maar tevens gedetailleerd uit de doeken te doen hoe eenieder eruit zou hebben gezien, hadden zij echt geleefd zoals beschreven stond. Het was de verwondering die mij vasthield, die mij dwong te lezen, die mijn verbeelding de overhand liet nemen en zodoende een ontsnappingsluik bood aan de echte, alledaagse wereld, die ik in mijn jeugd zo dikwijls als beklemmend ervoer. Voorts bood het ook een verrijking; de oefening in het nauwgezet lezen, maakte dat ik taalkundig gezien sterker voor de dag kwam, welbespraakter, kleurrijker misschien ook. Zelfs in een grauwe en dystopische voorstelling vond ik iets dat mij voedde, iets dat mij completer maakte dan ik was.

Ik was een melancholisch kind, en ach, als tiener des te meer. Ongelukkig was ik niet, maar ik kon erg gevoelig zijn. Naarmate ik volwassener werd, merkte ik dat ik mijn gevoeligheid begon te verliezen; ik huilde nooit meer, ik lachte daarentegen veel vaker. Zoals het een evenwichtige volwassene betaamt, begon ik mij langzamerhand veel minder aan te trekken wat een ander over mij te zeggen had. Ik ging niet meer naar de mening van een ander op zoek of - mocht ik bij toeval tegen een giftige tong opbotsen - lachte er hartelijk en smakelijk om, en hervatte mijn bezigheden. Vaak sprak ik met oud-schoolgenoten, of vrienden van vroeger, over de jaarlijks afnemende vreugde rondom kerst, onze verjaardagen, of de kermis in dorp of stad. Dat is iets normaals. Als kind verheug je je op cadeaus en een feestmaal, iets wat je later als volwassene zelf in orde dient te maken. De magie en het prettige, zenuwachtige gevoel maken plaats voor een praktischer kijk op zaken. Dat is iets betrekkelijk normaals, hoewel het desalniettemin jammer blijft, dat het verandert. Het is echter niet waarover ik nu schrijven wil.

Als tiener bedacht ik me hoe ik later, in mijn eigen huis, boeken zou schrijven. Ik zag mezelf zitten aan een fraaie schrijftafel, met daarop enkel een laptop, een tafellampje en een asbak. Mijmerend zou ik uit het raam kijken, over velden of waterpartijen, om daarna rustig mijn gang te kunnen gaan en mijn werk naar tevredenheid uit te voeren. Ik had wel bedacht, om daarnaast een rustig beroep te kiezen. Niet per definitie lethargisch van aard, maar wel een beroep, waarin ik te maken zou krijgen met kalme en redelijke lieden die, ongeacht een fors meningsverschil, een beleefd gesprek wisten te voeren. Zelf had ik gedacht aan docent aan de universiteit, of diplomaat, of gemeentelijk ambtenaar. Maling had ik, aan het stoffige imago ervan, omdat ik - en dat vind ik nu nog steeds - werk om mijn geld te verdienen, zodat ik me daarna kan richten tot een bezigheid die ik plezierig vind. Natuurlijk kan men ook aardigheid hebben in een baan, maar het feit dat ik gedwongen ben een baan te houden om mezelf in levensonderhoud te kunnen voorzien, is toch de voornaamste reden waarom ik werk. Men kan zichzelf voorhouden dat er andere, zwaarwegende redenen zijn om een baan of klus aan te nemen, maar dit blijft simpelweg de dwingendste. De schrijftafel, de tafellamp en het fraaie uitzicht heb ik voor mekaar. Mijn bureau is geplaatst tegen een grote, open kast die, als men langs de zorgvuldig gestapelde stoffige wijnflessen wegkijkt, vanaf de derde etage uitzicht biedt op een fris, wijds bos. Roken doe ik echter buiten, op mijn balkon. In mijn tiener- en studentenjaren rookte ik al dan niet stiekem op mijn kamer, maar nu ik ouder ben wil ik het behang niet bederven. Een triviale, belachelijke overweging, bedenk ik me. Waarom zou ik immers niet stoppen met een vieze en ongezonde gewoonte? Het is een vraag die ik al vele malen aan mezelf heb gesteld, mezelf heb aangereikt met goede argumenten, gegronde redenen om te stoppen met roken. Blijkbaar rook ik gewoon te graag, anders was ik wel gestopt. Alcohol, zoet en zout en vet en veel eten, of psychedelica; allemaal artikelen die ik zonder enige moeite kan laten staan. Roken doe ik overigens soms ook dagenlang niet, maar toch; op enig onbewaakt moment, steek ik met smaak een sigaret op. De slotsom blijft, dat ik graag een sigaret opsteek, en klaarblijkelijk de consequenties daarvan bereid ben te dragen, of niet bij machte ben om ze volledig op me te laten inwerken.

Overigens ben ik geen docent geworden, noch een diplomaat. Hoewel ik als ambtenaar tijdens mijn werkzaamheden alsnog met onredelijke lieden te maken krijg, vind ik de interne cultuur en omgang veel prettiger en redelijker dan de in mijn ogen soms onnodig autoritaire omgang die gebezigd werd door managers in de commerciële instellingen waarin ik gewerkt heb tijdens mijn studententijd. Ik heb die harde houding naar 'minderen' nooit zo goed kunnen begrijpen. De verhitte discussies waar ik als adolescent zo tegenop zag, pareer ik nu met trefzekere kalmte en begrip, zij het dat ik zo nu en dan ferme grenzen moet stellen. Alles waarvoor ik vroeger zo bang was, alles wat onmogelijk leek, of eng, of ver weg, blijkt nu mee te vallen. Ik ben evenwichtig opgegroeid, ik ben niet geworden wie ik vroeger hoopte te zijn, maar wel wie ik had moeten worden: gewoon, zoals ik ben, zonder verdere opsmuk. Wat ik vroeger allemaal wilde hebben, dat heb ik nu. Als ik het graag delen wil, dan deel ik het, en als ik dan nog over heb, dan houd ik het.

Wat echter plaats heeft gemaakt voor de onzekerheid en instabiliteit, is een uitgestrekte en onbeschrijflijke onverschilligheid. Het geen leegte die verdriet teweegbrengt, of wanhoop - nee, dat niet. Het is ook geen ledigheid die voortkomt uit een ongevulde agenda. Ik heb een aardige vriendenkring, ik vul mijn dagen met een verscheidenheid aan activiteiten, ik heb een partner van wie ik erg veel houd, ik sport, en ik ga zo nu en dan op reis. Ik breng tijd alleen door wanneer ik daar behoefte aan heb, en als ik niet alleen wil zijn, dan is er altijd wel iemand voor in om een glas bier te drinken of een wandeling te maken. Ik zoek spannende situaties op die ik ongemakkelijk vind, zodat ik ervan kan groeien. Zo kan ik gaan rotsklimmen, uit een vliegtuig springen, spreken voor een grote groep mensen, alles om mijn hart in de meest letterlijke zin sneller te doen slaan. Maar nooit slaag ik erin het gevoel van verveling van me af te schudden. Het is niet zo, dat ik geen plezier meer ondervind van de zaken die ik vroeger graag deed. Daarentegen bieden die zaken slechts een tijdelijke afleiding van de onderliggende onverschilligheid die ik nu in mijn volwassen leven ervaar. Het is alsof ik schenk in een glas dat nooit werkelijk vol geraakt, nooit tot het punt komt waarop ik zeggen zou: 'zo, nu is het gereed om uit te drinken.' Het voelt als een eindeloze aanloop naar niets, terwijl de wandeling niet per definitie onplezierig is.

Ik draag terdege het besef dat dit een kwestie van perceptie is. De nutteloosheid van het bestaan kan zowel als beklemmend als juist bevrijdend worden ervaren. Het niemandsland ertussenin is waar ik mij bevind; zeer tevreden, doch hopeloos verveeld. Ik ben op de juiste leeftijd om aan kinderen 'te beginnen' (het doet onbedoeld wat oneerbiedig aan, dit zo op te schrijven), en verkeer in de gunstige omstandigheden daarvoor. Ik heb een huis, ik ben financieel stabiel, en mijn partner en ik beschikken mijns inziens over een gedegen basis aan gelijkgestemde morele standaarden om een kind tot een zelfstandige volwassene te laten opgroeien. Toch roept het ouderschap ons beiden niet, hoewel we kinderen erg aandoenlijk vinden. Een kind 'nemen' (zoals ik anderen soms hoor zeggen) als oplossing van het existentiële vraagstuk van het bestaan, dus simpelweg tegen de verveling, vind ik ongehoord. Een kind is een geschenk en verdient het om verwelkomd te worden zoals het is; een individu op zichzelf en geen verlengstuk. Wat rest dan nog? Ik heb alle spullen al die ik hebben wilde; een eenvoudige auto, fraaie maar bescheiden kledij, maar luxe om mee te pronken interesseert mij niet in die mate, hoewel ik er uiterst dankbaar voor ben. Ik ben gezegend met mensen om mij heen die er voor mij zijn, en ik voor hen.

Het leven neem ik volledig zoals het komt, met al haar triomfen en tegenslagen, met de dood en geboorte, alle seizoenen verwelkom ik en ik voel mij tevreden. Toch denk ik er vaak over na, hoe ik de levendigheid kan laten terugkeren, het vuur dat ik bij me droeg in mijn jeugd kan doen laten oplaaien. Ik weet het waarachtig niet.
29 jan 2022 - bewerkt op 29 jan 2022 - meld ongepast verhaal
Weet je zeker dat je dit verhaal wilt rapporteren? Ja | Nee
Profielfoto van Acquario
Acquario, vrouw, 30 jaar
   
Log in om een reactie te plaatsen.   vorige volgende